vrijdag 6 april 2012

Opdracht 11: Gedichtenanalyse




de Coninck, Herman. (1944-1997). (Vlaams)




Drie belangrijke bundels:
'De lenige liefde'
'Zolang er sneeuw ligt'
'Met een klank van hobo'



Drie belangrijke thema's
-de liefde
-het verlies
-alledaagse dingen



Enkele prijzen
-Dirk Martensprijs van de stad Aalst (voor: 'Zolang er sneeuw ligt')
-Prijs van de Vlaamse provincieën (voor: 'Zolang er sneeuw ligt')
-Yangprijs
-Prijs van de provincie Antwerpen


Port-Cros



Zwemmen, snorkelen. Ik heb lange voeten
van waaruit ik me uitvind, uitvin.
Ik glijd en verwijl tussen diepe
bergen. Onder water, onder toekomst:



misschien is het ook nu zoiets. Vissen
beoefenen een soort tegelijkertijd, kijk,
daar zwemt een school van twaalf zinnen
in prenatale stilte, in zijn terwijl,


bezig met water eten. Later staat ook
de kamer vol water. Blubblub, zeg jij.
Blub, ik. Ik denk dat ik gelukkig ben,
maar hoe zou ik dat moeten weten?



Uit: de Coninck, H. (1998). De Gedichten. Amsterdam: De Arbeiderspers.



Ik vind dit een zeer mooi gedicht. Het is heel visueel, een beetje mysterieus en klinkt mooi als je het voordraagt.



De tweede regel vind ik prachtig, hoe hij daar, als snorkelaar, zichzelf voelt tranformeren tot vis 'me uitvind, uitvin'. Een prachtige taalvondst die samen met de 'lange voeten' perfect het beeld van een snorkelaar met zwemvliezen weergeeft.


'De diepe bergen' wekken twee beelden bij me op: het eerste waar ik dan aan denk is dat de zee een omgekeerde berg is. Een berg begint zachtjes te hellen om daarna steeds hoger en steiler te worden. De zee is ook zo, alleen omgekeerd dan, de zee gaat eerst zachtjes naar beneden om dan immens diep te worden.


Een ander beeld dat de 'diepe bergen' bij me oproept is een reflectie van bergen in water. Een spiegel die de bergen langs het water ondersteboven weergeeft. En daarin zwemt Herman de Coninck.



Ook knap is hoe hij vormelijke met de inhoud weet te versmelten in de tweede strofe. Een school vissen die tegelijkertijd een gedicht vormen van twaalf zinnen. Dit gedicht heeft dan ook twaalf zinnen.



Ook de 'prenatale stilte' vind ik een prachtige vondst, het geeft perfect weer hoe alles onderwater klinkt. Het geluid dat zich veel minder goed voortplant in water dan in lucht waardoor de weinige klanken zo vervormd je oor binnenkomen dat je ze amper kunt herkennen. Mooi.



Het 'water eten' geeft dan weer, in combinatie met de onomatopee van 'blubblub', goed weer hoe vissen zich gedragen en happen naar deeltjes in het water. Het valt onderwater niet na te doen zonder dat je een klets water in je keel krijgt.

De laatste zin is ook zo'n fijne, deze zet je aan tot nadenken en zorgt ervoor dat je het gedicht nog eens gaat herlezen.

Gerijmd wordt er niet in deze vrije vers. Er wordt wel gretig gebruik gemaakt van enjambementen.


(eigen analyse, geen bronnen gebruikt)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten