vrijdag 6 april 2012

Opdracht 5: verwerkingsopdracht dagboek

D6. Dagboek van een Viking

opdracht bij 'Vikings ontdekken Amerika' van R.H. Schoemans.

Dit boek vertelt het verhaal van Olaf Olafsson, hij is een Noorse handelaar die in een Vlaams café terugblikt op zijn leven als scheepsjongen bij de grote ontdekkingstochten van Eirik de Rode. Samen ontdekten ze Amerika en woonden ze er ook enkele jaren in een nederzetting tot ze werden weggejaagd door de indianen.

De tochten die ze over zee maakten waren vaak lang en hard. Er waren nog geen moderne navigatiesystemen en de relatief kleine boten waren vaak niet opgewassen tegen zeestormen.
Dit dagboek vertelt de reis van de Faeröer-eilanden tot Ijsland.

1 April 1002. Vandaag verlaten we de Faeröereilanden en zetten we koers naar IJsland. Eindelijk! We zijn hier nu al enkele weken aangemeerd om een laatste keer eten en drinken in te slaan en sindsdien hebben we het goede weer afgewacht. De winter duurde lang dit jaar, de zee was onrustig en het risico te groot. Ik ben blij en opgelucht dat we eindelijk kunnen vertrekken.

2 April 1002. Vandaag varen we nog tussen de archipel van kleine eilandjes. Het is prachtig om al deze rotsen te zien, sommige zijn zo groot als een dorp en hebben verschillende bomen en planten, andere zijn dan weer kleiner dan onze boot en onbegroeid of hebben slecht één boom. Heel vaak zijn het dode bomen.
Als zaadje zijn ze beland op een van de eilandjes. Als ze kiemen gaan hun wortels tussen de rotsen op zoek naar een beetje grond, een houvast. Het leven is hard voor zo'n jonge boom maar hij heeft niet veel nodig, een beetje aarde, wat regenwater en wat zonlicht. Maar bomen leven door te groeien. Als ze niet af en toe gesnoeid worden, kunnen ze niet anders dan groter worden. Op een bepaald moment zijn ze zo gegroeid dat hun wortels, genesteld tussen de kale rotsen, niet meer voldoende water en voeding kunnen voorzien zodat heel de boom afsterft.
Het geeft me een gevoel van eenzaamheid, denkend aan deze zelfmoordbomen die niet anders kunnen dan hun eigen dood vroegtijdig tegemoet te gaan. Een gevoel van eenzaamheid in dit prachtig zeezicht.

3. April 1002. We varen nu op volle zee. In de verre verte is er niets te bespeuren dan water. Ook de vogels hebben we achterwege gelaten. Het enige aanknopingspunt dat we hebben is de zon, als deze tenminste niet achter de wolken verdwijnt. Hij is onze gids in deze oneindige watervlakte. We weten dat we naar het noordwesten moeten, als we ijs tegenkomen zijn we te noordelijk en moeten we meer westelijk. Simpel.

4 April 1002. Nog steeds niets dan water te bespeuren. De waters zijn deze nacht onrustiger geworden, hopelijk kondigen geen zeemonsters zich aan. Vorig jaar zijn er op deze reis nog twee boten verdwenen. Enkele maanden geleden, toen we halt hielden aan de Schetlandeilanden vertelden twee mannen we over de zeemonsters die ze gezien hadden op een reis. Het beest was zo groot als 5 boten en had een kop ter grootte van een hut. Hij stonk verschrikkelijk en was even snel weer weg dan hij verschenen was. Laat ons hopen dat we zulke monsters niet tegenkomen.

6 April 1002. Eindelijk is er land in zicht, als we aan dit tempo verder blijven varen dan bereiken we IJsland deze avond nog. We zijn reeds opgemerkt door de bewonders want ze hebben een vuur aangestoken op het strand als herkenningspunt. Spoedig valt de avond en zullen we ons moeilijk kunnen oriënteren maar het vuur is van ver te zien. Spoedig loop ik terug over de lavarotsen van IJsland en kan ik baden in een warmwaterbron. Spoedig ben ik thuis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten